Niertransplantatie

Als je nieren niet meer werken, kan dialyse of niertransplantatie de functie van de nieren (deels) overnemen. 

In deze tekst wordt de niertransplantatie beschreven. 

In het kort – wat wil dit zeggen?

Een geslaagde niertransplantatie, je krijgt een goed werkende nier van een ander persoon, is eigenlijk de beste vorm van nierfunctievervangende therapie – talloze studies wereldwijd hebben dit uitvoerig bevestigd.

Waarom ondergaan veel patiënten dan toch nog dialyse? Bovenstaand gecursiveerde woord – geslaagd – vormt al een belangrijk deel van het antwoord. Niet iedereen komt immers in aanmerking voor een niertransplantatie. Een ander obstakel is een tekort aan donororganen. Meer hierover verder op deze pagina.

Praktisch – wat houdt een niertransplantatie in?

Bij een niertransplantatie wordt een donornier ingeplant in je lies. De donornier wordt dus niet letterlijk ‘gewisseld’ met je eigen, zieke nier.
De redenen om dit zo te doen zijn voornamelijk chirurgisch-technisch. De locatie van de donornier in je lies, zorgt er ook voor dat ze gemakkelijk toegankelijk is voor eventuele heringrepen of biopsies. Bovendien wordt deze nier ook beschermd door je bekken.

Waarom slechts één nier?

Zoals uitgelegd in de pagina over normale nierwerking, is er met twee nieren een enorme overcapaciteit. Je hebt dus geen twee nieren nodig. Bovendien is er een chronisch tekort aan donornieren. Daarom zal dus slechts één nier worden getransplanteerd – enkel in zeer geselecteerde gevallen worden soms 2 relatief kleine nieren overgeplant. Je leest hierover meer in “Niertransplantatie technisch”.

Inname van medicatie?

Omdat een donornier lichaamsvreemd is, wekt dit een afstotingsreactie op. Je lichaam zal proberen dit “vreemde” orgaan af te stoten. Dit wordt voorkomen door geneesmiddelen, die je levenslang moet innemen (immuunremmers of immuunsuppressiva).

Waar gebeurt de transplantatie?

Niertransplantatie wordt niet in ieder niercentrum verricht. In België zijn er 7 centra (allen aan een universitair ziekenhuis verbonden) die dit doen. Alle niercentra werken met één of meerdere van deze centra samen.

Als je nefroloog van oordeel is dat je best wordt geholpen met een niertransplantatie, zal hij/zij een dossier samenstellen en jou verwijzen naar een transplantatiecentrum.

Waarom niet iedereen transplanteren?

Hoewel een goed werkend niertransplant dus duidelijk beter is dan dialyse, komen heel wat dialysepatiënten helaas niet in aanmerking voor een niertransplantatie (zelfs zonder tekort aan donororganen).

De hoofdredenen zijn:

  1. Je bent in onvoldoende goede toestand (vooral van hart en bloedvaten) om de ingreep aan te kunnen. Een duurzame rookstop is vereist. Soms heeft je minder goede toestand gewoon te maken met je leeftijd.
  2. Je hebt een te grote kans op problematische wondheling na transplantatie (vooral extreem overgewicht op de buik vormt een probleem). Soms kan dit vereisen dat vermagering noodzakelijk is alvorens het licht op groen te zetten voor transplantatie.
  3. Je kan een ziektetoestand hebben, die niet samengaat met het chronisch onderdrukken van je immuunsysteem – hiertoe behoren 2 grote groepen: chronische infecties (voorbeeld: tandwortel problemen) en kankers (voorbeeld: dikke darm poliepen).

Deze korte opsomming verklaart waarom het samenstellen van een transplantatiedossier de nodige preventieve onderzoeken (uitgebreide bloedname, grondig nazicht van hart en bloedvaten, grondig nazicht van je tanden en maagdarmkanaal, bij vrouw gynaecologisch nazicht, bij man prostaat nazicht) met zich meebrengt. Deze lijst van onderzoeken kan ook nog variëren in functie van je leeftijd en je onderliggende nierziekte.

Bovendien zal bij een eerste kennismaking op het transplantatiecentrum ook heel sterk benadrukt worden dat levenslange stipte inname van afstotingsremmers zonder fout moet worden toegepast. Als er (op basis van je medische voorgeschiedenis) twijfel bestaat over je therapietrouw, kan dit een reden zijn om in eerste instantie een transplantatie af te wijzen.

Tot slot zijn er nog bepaalde nierziektes, waarvan geweten is dat ze snel kunnen terugkomen in de transplantier. Meestal vermindert dit risico naarmate de tijd verstrijkt. In dit geval kan dialyse dikwijls niet worden vermeden.

Levende donatie of orgaan van overleden donor via Eurotransplantwachtlijst?

Als blijkt dat je in aanmerking komt voor een transplantatie en je nieren werken nog net voldoende om zonder dialyse verder te kunnen, zijn er twee manieren om direct getransplanteerd te worden (en dus dialyse te vermijden).

Je kan beschikken over een donor of je kan jezelf op de ‘pre-emptive’ Eurotransplantwachtlijst laten inschrijven.

Levende donatie

Zoals uitgelegd in de pagina over normale nierwerking, kan iemand perfect 100 jaar worden met slechts één nier. Dit wel op voorwaarde dat deze persoon kerngezond is vanuit ‘nierstandpunt’. Dit wil zeggen: bovengemiddeld goede nierwerking, afwezigheid van hoge bloeddruk en afwezigheid van ongezond metabool profiel (geen neiging tot suikerziekte, geen overgewicht).

Als je beschikt over een donor met dergelijke eigenschappen, kan deze zich laten onderzoeken door een onafhankelijk team van artsen. Doordat dit artsen zijn die niet bij jouw zorg betrokken zijn, wordt een garantie ingebouwd dat de eventuele donor geen onaanvaardbare medische risico’s neemt.

De donor hoeft geen bloedverwant te zijn. Heel frequent trouwens is het de levenspartner die doneert. Er moet wel voldoende ‘compatibiliteit’ zijn – dit wil zeggen dat er bij jou geen vooraf bestaande antistoffen mogen aanwezig zijn gericht tegen het donororgaan en ook niet tegen de bloedgroep van je donor. Meer hierover op de pagina “Niertransplantatie technisch”.
Als dit alles in orde is, kan je getransplanteerd worden voordat dialyse nodig wordt.

De donor wordt na de donatie op verder opgevolgd door het transplantcentrum.

Transplantatie met een orgaan van een overleden donor – Eurotransplantwachtlijst

Niet iedereen heeft het geluk om te beschikken over een levende donor. Daardoor kan meestal niet vermeden worden dat er een zekere tijd moet behandeld worden met dialyse.

In dat geval zal je op een wachtlijst worden ingeschreven. In België werken we via Eurotransplant. Dit is een organisatie die de samenwerking tussen 8 Europese landen (de BeNeLux, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Slovenië en Kroatië) coördineert voor het efficiënt regelen van orgaantransplantatie met organen van overleden donoren. Andere Europese landen zitten in andere samenwerkingsverbanden of doen dit op hun eentje, maar beschikken doorgaans wel over een kleinere groep potentiële donoren én patiënten. Hierdoor kan de wachttijd voor individuele patiënten (theoretisch) oplopen. Je leest hierover meer in “Niertransplantatie technisch”.

Je nefroloog kan je transplantdossier reeds samenstellen voor je dialyse nodig hebt. Je kan dan op de ‘pre-emptive’ Eurotransplantwachtlijst ingeschreven worden. De kans dat je reeds getransplanteerd wordt alvorens dialyse uiteindelijk nodig wordt, is niet zo groot, maar ook niet nul. Het is dus zeker de moeite om dit te proberen.

In de praktijk is de wachttijd voor een dialysepatiënt op de Eurotransplantwachtlijst 2-3 jaar. Daarom vraagt het samenwerkend transplantcentrum om een aantal medische check-ups (vooral hart en bloedvaten) jaarlijks up-to-date te houden. Als je medische toestand onverwacht zodanig slecht wordt, dat een transplantatie niet haalbaar is, wordt het transplantcentrum hiervan ook op de hoogte gebracht. Zo worden nodeloze oproepen vermeden. Meestal is dit tijdelijk, bv bij een ernstige infectie, maar soms is dit definitief.

Je wordt opgeroepen voor transplantatie – hoe verloopt het verder?

Na het telefoontje begeef je je naar het transplantatiecentrum, waar je nog eens kort wordt onderzocht – er wordt ook bloed genomen voor een ‘kruisproef’. Dit is een belangrijke eerste horde: soms blijk je toch antistoffen te hebben, en dan gaat de transplantatie toch niet door. Dit is zuur, maar weet dat dit onvermijdelijk is: indien men toch zou transplanteren, treedt een onmiddellijke afstoting op.

Meestal is het resultaat van de kruisproef gunstig en gaat de transplantatie door. De eerste dagen wordt dan de functie van je transplantnier nauwgezet gemonitord – niet alleen door de urineproductie op te volgen, maar ook door regelmatige bloed- en urineonderzoeken en echografie.

Als alles goed gaat, kun je na een tiental dagen de kliniek verlaten, maar dien je wel nog heel frequent op controle te komen. Hierbij worden ook de bloedgehaltes van de immuunremmers gevolgd met aanpassing van de dosis.

Gezien de meeste problemen (afstoting, infecties, problemen met bloedtoevoer naar of urineafvoer van de transplant nier, ontstaan van type 2 diabetes onder invloed van cortisone) zich de eerste maanden manifesteren, wordt de opvolging in het begin bij voorkeur nog in het transplantcentrum georganiseerd.

Na enige tijd treedt een zeker stabilisatie op en kan je terug bij je verwijzend nefroloog worden opgevolgd. Je zal merken dat er een blijvende nadruk is op opsporen van schommelingen in je nierfunctie, bloeddruk en waardes van immuunremmers in je bloed. Een aantal geneesmiddelen, die infecties dienen te voorkomen, zal kunnen worden afgebouwd. Een groot aantal geneesmiddelen die je tijdens dialyse nam (bij voorbeeld fosfaat binders, EPO, …) zal kunnen gestopt worden, het kalium- en fosfaatarm dieet zal ook drastisch kunnen worden teruggeschroefd. Wat betreft zoutarm dieet en bloeddruk medicatie kan de mogelijkheid tot afbouw sterk wisselen van patiënt tot patiënt.

Een belangrijk item is ook het vermijden van bepaalde voedingsmiddelen (pompelmoes sap is een grote boosdoener), supplementen (Sint- Janskruid is een typisch voorbeeld) en medicatie (bepaalde antischimmel medicatie is hiervoor berucht) die sterk je bloedgehalte van immuunremmers kunnen doen schommelen. Je krijgt hierover een uitvoerige brochure mee van het transplantcentrum en je nefroloog kan hier ook meer uitleg over geven. Een goede stelregel is om altijd een medicatielijst bij te hebben en bij een voorstel door een niet nefroloog voor het starten van een nieuw geneesmiddel, dit altijd vooraf te bespreken met je nefroloog. Je leest hierover meer in “Niertransplantatie technisch”.

Bij twijfels over de toestand van de transplantnier, kan een biopsie vereist zijn – bepaalde transplantatiecentra voorzien dit sowieso bij wijze van opvolging op bepaalde tijdstippen (courant op 3 maand en 1 jaar) na transplantatie.

Naarmate de tijd na transplantatie vordert, zal in de opvolging meer de nadruk komen te liggen op strikt toepassen van een aantal preventieve maatregels en onderzoeken om cancereuse complicaties tijdig te vinden en te behandelen. Het leeuwenaandeel hiervan wordt gevormd door huidletsels – ook bij sterk gepigmenteerde mensen, die normaliter beter beschermd zijn tegen de effecten van UV-A & -B stralen van de zon. De reden hiervoor is dat je immuunsysteem niet alleen beschermt tegen infectie (en afstoting van transplantorganen kan veroorzaken), maar ook woekerende (prekanker-)cellen uit de weg ruimt.

Je nefroloog zal je ook aanraden om strikt de courante vaccinaties (griep, covid, pneumococcen en tegenwoordig ook varicella, RSV en HPV) te laten toedienen.

Bij een aantal onderliggende nieraandoeningen wordt er ook over gewaakt dat deze niet terug de kop opsteken in de transplant nier. Dit is wel slechts bij een minderheid van de patiënten het geval en manifesteert zich doorgaans vroeg na de transplantatie.

Is je nierprobleem nu definitief opgelost?

Hoewel een goed werkend niertransplant beduidend beter is dan dialyse, hebben de meeste patiënten geen perfecte nierwerking en zijn er dus ook de zonet opgesomde complicaties die moeten opgespoord en zo nodig behandeld worden. Het dus raadzaam op levenslang bij je nefroloog in opvolging te blijven.

Laat je door dit alles nu ook niet te veel intimideren – doorgaans verloopt deze opvolging goed en tegenwoordig heeft de helft van de getransplanteerde patiënten 20 jaar na de transplantatie nog een dermate goede nierfunctie dat er geen dialyse nodig is. Het ‘record’ ligt tegenwoordig hoger dan 50 jaar!

Dit neemt niet weg dat een aantal jonge patiënten uiteindelijk toch zal geconfronteerd worden met de nood tot hertransplantatie. Dit is perfect mogelijk.

Wat als je een ‘minder jonge’ patiënt bent met een falend niertransplant?

Dan moet je, samen met je zorgteam in de allerruimste zin van het woord (significant others, verpleging, huisarts, nefroloog), in alle rust opnieuw afwegen welke opties qua nierfunctievervangende therapie het best aansluiten bij je medische toestand en verwachtingen (die soms zullen moeten worden bijgesteld in functie van wat medisch haalbaar is). Weet dat je hierin nooit alleen staat.

Niertransplantatie – technisch

Hier gaan we dieper op een aantal aspecten van niertransplantatie.

Hoe werkt afstoting?

Afstoting is gedurende lange tijd de hoofreden geweest waarom transplantaties tussen genetisch niet perfect verwante individuen (dit komt neer de volledige bevolking, behalve identieke of eeneiige tweelingen) op korte termijn mislukte, zelfs als de operatie puur technisch perfect verliep.

In de tweede helft van vorige eeuw werd het onderliggend mechanisme hiervan ontsluierd. Het heeft alles te maken met ons immuun systeem dat permanent ons lichaam bewaakt tegen invasie door ‘indringers’. Dit kunnen micro organismen zijn (virussen, bacteriën, schimmels of parasieten) die infecties veroorzaken of geïnfecteerde lichaamseigen cellen, of zelfs lichaamseigen cellen die ontaard zijn in kankercellen. Tegelijkertijd dient dit immuunsysteem er voor te zorgen om niet te gretig of ‘trigger happy’ te zijn en de lichaamseigen cellen niet nodeloos aan te vallen (als dit wel gebeurt, spreken we van een ‘auto-immuun ziekte’, een aantal van die ziektes kan zo specifiek de eigen nieren treffen). Het is dus niet te verwonderen dat het inplanten van een donororgaan met lichaamsvreemde cellen het immuunsysteem zal activeren om met een ontstekingsreactie deze ‘indringer’ op te ruimen.

De ontdekking (en toepassing) van de eerste geneesmiddelen die een aantal onderdelen van dit immuunsysteem afremmen, liet toe om toch transplantaties tussen niet eeneiige tweelingen met succes te kunnen doorvoeren. Het succes was evenwel wisselend en stimuleerde verder onderzoek naar meer gedetailleerde werking van ons immuunsysteem.

Het belang van vooraf circulerende antistoffen (zoals het geval bij ABO incompatiebele transplantatie) werd duidelijk en leidde tot het toepassen van een kruisproef net voor de transplantatie. Hierbij wordt getest of het bloed van de patiënt toch geen vooraf gemaakte antistoffen tegen het donororgaan bevat. Als dit het geval is (de test is dan ‘positief’) kan de transplantatie niet doorgaan, er is immers té veel kans onmiddellijke afstoting.

Een ander belangrijk onderdeel van het immuunsysteem is het HLA-systeem (van het Engelse human leucocyte antigen). Zonder nu ook weer al te veel in detail te gaan, kan gesteld worden dat dit HLA-systeem het immuunsysteem helpt om de productie van antistoffen tegen ‘indringers’ aan te zwengelen. In het geval deze ‘indringer’ een transplant is, kan de graad of snelheid van antistof productie (en de mate waarin dit door de anti-afstotingsmedicatie kan worden tegen gegaan) heviger zijn naarmate er meerdere mismatchen zijn tussen patiënt en donor (gaande van 0 tot 6 op 6 mismatchen). Dit brengt ons bij het volgende stukje – hoe werkt de transplant wachtlijst?

Eurotransplant,  ‘Pre-emptive listing’ en de ‘klassieke’ wachtlijst

Eurotransplant is een organisatie die de samenwerking tussen 8 Europese landen (de BeNeLux, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Slovenië en Kroatië) coördineert voor het efficiënt regelen van orgaantransplantatie met organen van overleden donoren. Andere Europese landen zitten in andere samenwerkingsverbanden of doen dit op hun eentje, maar beschikken doorgaans wel over een kleinere groep potentiële donoren én patiënten. Hierdoor kan de wachttijd voor individuele patiënten (theoretisch) oplopen.

Kort samengevat zorgt de samenwerking binnen Eurotransplant er voor dat iedere keer er een donororgaan ter beschikking komt, nagegaan wordt of er een ‘perfect’ passende acceptor (patiënt) op de wachtlijst staat. Als dit het geval is, wordt deze patiënt opgeroepen, zelfs als hij of zij nog niet is begonnen met dialyse – voorwaarde is wel dat patiënt al ‘gekend’ is bij Eurotransplant en dus op de ‘wachtlijst’ staat. Als je dus op de ‘wachtlijst’ staat en nog niet wordt behandeld met dialyse, spreekt men van ‘pre-emptive listing’ (de term wordt in het Engels gelaten, omdat de voertaal is in Eurotransplant en andere internationale transplant organisaties) en bestaat er dus een kleine kans dat je wordt opgeroepen voor transplantatie alvorens je met dialyse moet beginnen. Belangrijke opmerking: ook bij ‘perfecte match’ is anti-afstotingstherapie nodig!

Meestal is er bij het ter beschikking komen van een donororgaan, geen ‘perfecte match’  en dan wordt volgens een aantal vooraf genomen afspraken een berekening gemaakt op basis een aantal factoren (wachttijd aan dialyse, nabijheid patiënt bij donorcentrum, evenwicht tussen aantal donaties per inwoner van elk deelnemend land, aantal ‘mismatches’, of ‘verschillen’ tussen patiënt en donor). Het resultaat van deze berekening is dat iedere wachtende patiënten een aantal ‘punten’ krijgt voor het donororgaan en dat de patiënt met het meest aantal punten wordt opgeroepen. Als deze om medische redenen (bij voorbeeld: infectie op het moment van oproep) niet in aanmerking komt, wordt de patiënt met het op één na meeste punten opgeroepen.  Als ook deze patiënt niet kan getransplanteerd worden, wordt de patiënt met op twee na meeste punten opgeroepen etc.

Vooral voor het element van ‘mismatches’, is het belangrijk voor Eurotransplant om regelmatig een soort van ‘simulatie’ kruisproeven te doen. Dit betekent dat er naar gestreefd wordt om niet alleen het weefsel type van de patiënt te karakteriseren (dit is onveranderbaar), maar ook om op gezette tijdstippen na te gaan of er antistoffen opduiken in het serum die problemen zouden kunnen veroorzaken. Dit is de zogenaamde ‘kwartaal screening’ – om de 3 maand wordt getest of serum van de patiënt reageert met een soort van standaard ‘bibliotheek’ van weefsel karakteristieken. Dit is vooral belangrijk bij mensen die reeds voor de tweede of derde keer op een wachtlijst komen, of indien er gebeurtenissen geweest zijn met mogelijke triggering van het immuunsysteem tegen andere HLA door, bijvoorbeeld, zwangerschap of bloedtransfusies.

Bij levende donatie is er (zoals puur statistisch te verwachten) bijna nooit een perfecte match – maar wordt het voordeel van transplanteren voor dialysestart en ook het vermijden van nood tot stockeren en vervoeren van het donororgaan doorgaans als doorslag gevend beschouwd, zelfs bij volledige mismatch. Alleen ABO incompatibiliteit (op zekere hoogte, hier is ook evolutie in) en vooral een positieve kruisproef zijn formele contra-indicaties. Een manier om dit op te vangen is om donor/patiënt-koppels te poolen en kruistransplantaties uit te voeren. Dit wordt al courant toegepast in o.a. de USA en Nederland – nog niet in de volledige Eurotransplant zone.

Ook het transplanteren van organen van overleden donoren heeft de voorbije decennia een hele evolutie gekend (oa beoordelen van welke donor geschikt is) – meer hierover (en over kruistransplantatie) op een toekomstige aparte webpagina.

Anti-afstotingsmedicatie of immuunremmers: niet zonder nadelen, maar onvervangbaar

Het oudste geneesmiddel is cortisone, dat bij veel transplantaties nog altijd een basismedicijn is gedurende de eerste dagen/weken/maanden. Dit ondanks alle potentiële nevenwerkingen hiervan zoals type 2 diabetes, osteoporose, spier- en peesverzwakking. Daarom wordt dit ‘werkpaard’ meer en meer gereduceerd of zelfs vervangen door andere medicatie.

Voor sommige transplantaties gaan zelfs tijdens de fase net voor en na transplantatie, een moment waar doorgaans de zwaarste immuunsuppressie wordt gegeven (omdat dan het risico op afstotingsfenomenen het grootst is), de courant gebruikte ‘stootdoses’ van cortisone vermijden en meer geavanceerde ‘biologicals’ inzetten. Deze medicatie is heel specifiek op bepaalde onderdelen van het immuunsysteem gericht en is dermate gesofisticeerd, dat we ook in deze ‘technische rubriek’ hier niet dieper op ingaan. Weet ook dat het onderzoek hiernaar nog steeds verder gaat.

Wel een woordje meer over medicatie die toelaat om minder hoge doses cortisone te geven tijdens de ‘onderhoudsfase’ – dit is grosso modo de fase een week na de transplantatie (op voorwaarde natuurlijk dat er in die week geen afstoting is opgetreden) wordt gegeven. Dit gaat doorgaans over 3 andere soorten medicatie: calcineurine inhibitoren, mTOR inhibitoren en een remmer van lymfocytenmetabolisme zoals azathioprine of mycophenolaat. In de praktijk worden twee van deze medicaties aan de cortisone toegevoegd. De cortisone zelf wordt dan op termijn afgebouwd – tot eventueel zelfs een volledige stop.

Naast de nevenwerkingen die het gevolg zijn van de immuunonderdrukking, zoals verhoogde vatbaarheid voor infecties, hebben deze 3 groepen van geneesmiddelen een eigen apart nevenwerkingenprofiel.

Zelfs in dit meer technisch geïnspireerd onderdeel van de webpagina gaan we deze niet in extenso opsommen, behalve één: de calcineurine inhibitoren (cyclosporine en tacrolimus) en de mTOR inhibitoren (sirolimus en everolimus) kunnen zelf niertoxisch zijn bij een te hoge dosis. Anderzijds moet er voldoende werkzaam geneesmiddel in het lichaam zijn om afstoting te voorkomen. De dosis moet dus perfect juist zijn. Voeg hieraan toe dat er een enorm verschil is tussen individuele patiënten: de ene patiënt verwerkt (metaboliseert) 5 tot zelfs 10 maal sneller dan de andere. Gevolg: de doses kunnen per patiënt ook 5-10 maal verschillen! Om dit in goede banen te leiden wordt heel frequent de concentratie van de geneesmiddelen gemeten in het bloed en aangepast op basis van de gemeten waarden.  Dit verklaart waarom vooral in de eerste weken tot maanden na de transplantatie heel veel bloednames worden uitgevoerd, doorgaans net voor inname van de volgende dosis immuunremmer. Daarom ook wordt tot vervelens toe ook de dosis telkens door het transplantatieteam geverifieerd bij de patiënt. Medicatiemonitoring is het jargon woord.

Een andere belangrijk gegeven is de mogelijkheid van geneesmiddeleninteracties: bepaalde middelen (geneesmiddelen of voedingswaren en supplementen) kunnen sterk de dosisnood verhogen of verminderen. Je transplantatieteam zal je hierover inlichten met een brochure en terecht aanraden om iedere medicatie of supplement dat wordt voorgesteld (zelfs door een arts) eerst met hen te bespreken.

Hoe wordt afstoting opgespoord?

Dit is enkel met zekerheid vast te stellen door een nierbiopsie. Zeker als de nierwerking blijkt achteruit te gaan zonder duidelijke oorzaak (bij voorbeeld een verstopping van de bloedvaten of urineleider), wordt dit uitgevoerd. Sedert twintig jaar is er ook de praktijk om op gezette tijdstippen (3 maand en 1 jaar na transplantatie) een biopsie uit te voeren – dit onder ander op basis van studies die aantoonden dat zogenaamde subklinische afstoting (met een ongewijzigde nierfunctie) de duurzame overleving van het transplantorgaan doet dalen. Deze ‘surveillance-biopsies’ laten ook toe om te zien in welke mate de donornier slijtage vertoont of er herval van de nierziekte plaatsvindt of zelfs of er een infectie aanwezig is. Een heel specifieke infectie die de donornier soms kan treffen is het zogenaamde Polyoma-virus. Dit is een virus dat heel veel patiënten asymptomatisch met zich mee dragen (te vergelijken met het Herpes Zoster virus dat windpokken veroorzaakt) en kan opflakkeren met speficieke nierschade bij sterke onderdrukking van het immuunsysteem.  Dit is dus het spiegelbeeld van afstoting, waar het immuunsysteem juist te weinig onderdrukt lijkt.

Hoe wordt de graad van immuunremming gemeten?

Als we dit exact zouden kunnen meten, zou dit een enorme hulp zijn bij de problemen die we juist vermeldden, maar dit is tot op heden niet op een betrouwbare wijze mogelijk. Daardoor kunnen patiënten met correcte concentraties van geneesmiddelen dus toch een afstoting doen (te weinig immuunremming) of de ene infectie na de andere oplopen en zijn ze in de loop van maanden/jaren na transplantatie vatbaarder voor het ontwikkelen van bepaalde huidkankers (met stip op één staan de huidkankers, ook bij mensen met een donker huidtype!).
Het onderzoek hiernaar blijft in volle ontwikkeling, maar tot op heden kan het transplantatieteam enkel gebruik maken van regelmatig meten van nierfunctie via bloed- en urineonderzoek, medicatiemonitoring en, zo nodig, transplantbiopsies. Om de gevolgen van overdreven immuunremming voor te zijn, worden preventief bepaalde bloedtests gedaan met opsporen van een aantal gevreesde infecties. Minstens jaarlijks gebeurt er nauwgezet screeningsonderzoek van je huid. Preventieve kankerscreening wordt, zoals in de algemene bevolking (borst, prostaat, dikke darm nazicht), strikt toegepast. Het transplantatieteam wikt en weegt dan met jou af of er meer of minder immuunremmers worden toegediend.

Wat zit er in de toekomst aan te komen?

Om alle problemen rond immuunremming te vermijden zou men idealiter stamcellen moeten kunnen oogsten uit je lichaam en deze laten uitgroeien tot ‘vervangnieren’. Als je nieren falen door een genetisch defect, zouden deze stamcellen dan zelfs eerst ‘gecorrigeerd’ kunnen worden. Hoewel er in de basiswetenschappen telkens meer vooruitgang wordt geboekt, blijft dit momenteel helaas nog ‘science fiction’.

Twee courante andere denkpistes, die in wisselende mate worden bewandeld, zijn: het miniaturiseren van een soort van kunstnier die implanteerbaar zou kunnen worden en de varkensnier. Beide paden zijn momenteel ook nog verre van realistisch. Wat betreft de miniatuur kunstnier, is men nog mijlenver af van een scenario zoals bij de diabetespatiënten, die reeds testen met een ‘slimme’ insulinepomp, die door een subcutane sensor kan aangestuurd worden. Momenteel is men nog maar aan prille diermodellen toe. Doorgaans worden voor deze testen varkens gebruikt omdat zij (toch wat betreft nierwerking) sterk op de menselijk fysiologie gelijken. Als gevolg hiervan is er ook een wetenschappelijk project waarbij men via genetische modificatie probeert om ‘transhumane’ varkensnieren te bekomen, die men dan zou kunnen transplanteren. Ook deze piste heeft nog heel wat obstakels te overwinnen.